maandag 29 maart 2010

Interview met literair journaliste Jelle Van Riet over journalistiek, de spelers, de regels en de rol die ze zelf in dat alles speelt

‘In dat idee over de media ben ik een ouderwetse trut de media zouden stichtend moeten zijn.’

Literair journaliste Jelle Van Riet legt haar muts en handschoenen op tafel. ‘Als je met de fiets komt, moet je op alles voorbereid zijn.’ En dan een koffie. De eerste vandaag. Haar passie voor literatuur en journalistiek, waar ze boven die koffie honderduit over vertelt, werkt aanstekelijk. ‘Ik doe mijn werk echt wel heel graag. Maar dat is ook het eeuwige probleem. Ik blijf altijd mezelf achterna hollen.’

‘Eigenlijk ben ik vooral een leesbevorderaar’, legt ze uit. ‘De onderzoeksjournalistiek pur sang dat is niet aan mij besteed. Ik wil een soort van doorgeefluik zijn tussen de schrijver, zijn boek en de potentiële lezer. Als mensen zeggen dat ze door mij een boek zijn beginnen lezen, vind ik dat een enorm compliment.’

‘Schrijvers vind ik vaak heel intrigerende wezens. Ingewikkelde karakters, dat wel, maar ik heb veel respect voor iemand die een mooi boek kan schrijven, voor die trage kunstvorm die de literatuur bij uitstek is. Een nieuw boek geeft mij een prachtig excuus om schrijvers te interviewen, om hen te vragen hoe zij denken en hoe ze in de wereld staan. Ik vraag niet met wie ze getrouwd zijn maar ik wil wel weten hoe ze tegen de liefde aankijken, tegen de dood en het leven. De grote thema’s, zeg maar, die interesseren mij mateloos. In theoretische zin, het hoeft allemaal niet concreet te worden.’

‘Ik leer daar zelf onwaarschijnlijk veel van. Daarom is mijn job ook zo fantastisch. Ik blijf in evolutie. Ik word constant gevoed, eerst door het boek en dan door met de schrijver over het boek te praten. Dat is zo boeiend. Maar het kan ook heel uitputtend zijn omdat het boek en de schrijver vaak slimmer zijn dan ik..’

Was de journalistiek een bewuste keuze of ben je er langzaam in terecht gekomen?

‘Dat proces is heel organisch verlopen. Na een jaar Bolivia kwam ik via een interimbureau terecht bij een scheepvaartbedrijf. Ik ben er als telexverdeelster begonnen en als marketing manager geëindigd. Dat was een fantastische job maar na vijf jaar heb ik mijn bazen plots, tegen mijn eigen verwachtingen in, gezegd dat de liefde over was en dat ik er het liefste mee wilde stoppen. Of ze me niet wilden ontslaan? Dan kon ik gaan stempelen.’

‘Dat ze dat hebben willen doen, is een ongelooflijk cadeau geweest. Ik heb zo de ruimte gekregen om eens goed na te denken over wat ik wilde doen met mijn leven en heb dan besloten om freelance te gaan schrijven. ‘Journalistiek’ kende ik dankzij mijn werk voor het tijdschrift van Amnesty International, waar ik al vele jaren voor schreef en het scheepvaartmagazine dat ik zelf in het leven had geroepen. De volgende stap was dan het literatuurfestival Zuiderzinnen in Antwerpen. Ik werkte er uit passie voor literatuur op vrijwillige basis als communicatieverantwoordelijke. Zo kwam ik in contact met de literatuurjournalisten in Vlaanderen en dus ook met Jeroen De Preter (red. literatuurjournalist, nu redacteur bij Phara) die toen bij De Morgen werkte. Ik heb mezelf voorgesteld en ben dan via hem bij De Morgen als freelancer mogen beginnen.’

Hoe moeilijk was het om als beginnend freelancer aan de bak te komen?

Bij De Morgen heb ik het zeker niet altijd even makkelijk gehad. Ik durfde geen enkele opdracht te weigeren uit angst er nooit meer één te krijgen en bovendien vond ik dat ik er vooral kruimels moest rapen en dat de leukere opdrachten voor een kleine cirkel bewaard werden. Voor een beginner is dat natuurlijk normaal maar ik zag geen evolutie. Ik had niet het gevoel dat ik er echt een plaats had.’

Daarna op De Standaard, waar ik nu nog werk, ging dat meteen heel anders. Daar ben ik in een voor mij juiste biotoop terecht gekomen. Ik ben blij met De Standaard en De Standaard geeft mij ook het gevoel blij te zijn met mij. Dan vind ik het ook normaal dat ik al eens iets doe wat minder leuk is. Ik mag immers al die leuke interviews doen en zelf dingen aanbrengen. Zo kan ik altijd werken met interessante schrijvers en goede boeken waar ik de lezers van de krant dan warm voor kan maken.’

Is dat ook journalistiek? Dat warm maken voor iets?

Nee, dat is totaal anders. Ik denk dat een journalist in eerste instantie moet informeren, correct informeren. Zo neutraal en objectief mogelijk. Het belichten van zoveel mogelijk facetten, voor en tegen, dat is natuurlijk journalistiek. Maar in de fond doe ik wel hetzelfde. Ik informeer me, ik doe research en zeg dan: ‘Kijk eens hoe boeiend dit is’. Dat doet een binnenlandredacteur ook: ‘Lees wat hier gebeurt. Dat is het weten en kennen waard’, zegt die. Als je een goede journalist bent, zit dat er altijd wel tussen, denk ik.’

Maar dat echte nieuwsjagen dat is sowieso niets voor mij. Het is net de traagheid en de diepgang van de literatuur die mij enorm boeit. Ik hou er ook zelf van om de dingen zo mooi mogelijk te formuleren. Dat spel met taal vind ik één van de leukste aspecten aan mijn job. Ik vind dat fantastisch maar ik moet dan ook zorgen dat ik mezelf niet verlies in al die beeldspraak.’

In dat idee over journalistiek ben ik een ouderwetse trut. De media zouden stichtend moeten zijn, echt waar. Ik wil graag geïnformeerd worden door mensen die het beter weten dan ik. Die dossierkennis hebben en soms misschien wel eens boven mijn hoofd praten.’

Telt België nog genoeg van die goede journalisten?

Echte goede journalisten zijn helaas dun gezaaid, maar pas op, ze zijn er wel, die bevlogen journalisten. Niet alleen bij de kwaliteitskranten, maar ook bij de VRT, bij Knack en nog op vele andere plaatsen. Dat zijn journalisten die dossiers tot in de puntjes kennen en echt doorgraven. Maar er loopt ook onwaarschijnlijk veel gespuis rond onder de journalisten. Heel veel mensen denken dat ze kunnen schrijven en daarom maar aan journalistiek moeten gaan doen.’

Het is jammer maar er heerst een heel negatieve perceptie. Toen ik Helmut (red. echtgenoot Helmut Lotti) leerde kennen dacht die niet veel goeds over journalisten. Dan moest ik op mijn strepen staan, zo van: ‘Hé, ik ben er ook wel één.’ Maar ondertussen begrijp ik wel waar zijn scepticisme vandaan komt.’

Vanwaar?

‘Hun totaal onvoorbereid zijn. Hun niets weten, hun iets zien en daar conclusies uit trekken. Dat is vaak journalistiek die de cafépraat niet overstijgt. Deontologie, dat woord kunnen sommigen niet eens spellen. Er waait wat voorbij en daar hangen ze dan een stuk aan op. Zulke onjuistheden, daar kan ik niet goed tegen.’

Hoe voelde het om daar zelf als journalist mee geconfronteerd te worden?

Voor ik Helmut kende, had ik dat niet in die mate door. De meeste journalisten waarmee ik in contact kom, zijn mensen die op hun terrein erg beslagen zijn en correct werken. Toen ik plots veelvuldig met charlatans geconfronteerd werd, was ik enorm ontgoocheld en meer dan één illusie armer. Vooral omdat ze in de meerderheid zijn en het grootste publiek bereiken.’

Heb je zelf ook al eens die deontologische grens gevoeld bij het uitschrijven van een interview? Je weet dat een citaat je interview spannend zou maken maar je weet ook dat de geïnterviewde al spijt heeft van die uitspraak.

Ja, maar ik censureer wel zelf. Ik vind dat je mensen tegen zichzelf moet beschermen. Als je een reeks maakt rond jongeren, die kennen hun grenzen nog niet zo goed. Ze zitten bij uitstek in de periode dat ze rebelleren. Dat moet dan ook in het interview zitten. Maar als ze dingen zeggen over hun ouders waar ze zich later slecht zouden bij voelen dan zal ik dat niet gebruiken.’

Ik laat al mijn interviews nalezen. Als ik met u een goed gesprek heb gehad waar wij ons allebei goed bij voelen dan heb ik misschien dingen losgekregen. Maar jij mag achteraf toch niet met het gevoel zitten dat je erover gegaan bent en dingen gezegd hebt die je niet had willen zeggen. Dan is dat geen goed interview. Daar geloof ik niet in.’

Hoever kan je daarin gaan?

Het is natuurlijk wel zo dat ik weet dat hier een recorder ligt en dat weten mijn geïnterviewden ook. Dat ze achteraf helemaal de staart intrekken, pik ik niet. Maar dat ze willen nuanceren, begrijp ik. Veel speelruimte is er niet. Schrijvers willen als ze hun stuk nalezen wel eens pure literatuur of poëzie maken van hun citaten. Maar taal oppoetsen of grappig uit de hoek willen komen terwijl ze dat niet waren, tarara.’

De journalist mag ook niet al te prominent aanwezig zijn tijdens een interview. Als interviewer ben je eigenlijk altijd de ondergeschikte. Hoe ik denk en voel, is op dat moment onbelangrijk. Als ik vandaag een interview uitwerk met Peter Verhelst (red. Belgische dichter, schrijver, theatermaker) en morgen één met Eva Gerlach (red. Nederlandse dichtser, vertaalster) dan moet ik twee verschillende stemmen kunnen hebben. Het is voortdurend koorddansen maar je moet altijd correct blijven naar de twee kanten.’

Hoe komt het dat er hier en daar journalisten van die koord vallen. ?

Zelf vind ik het eervoller om elke dag te gaan poetsen dan van halve waarheden een artikel te maken. Maar daar denkt natuurlijk niet iedereen zo over.’

Het freelancebestaan is financieel ook heel onaantrekkelijk. Voor elke journalist die stopt, staan er twintig anderen in de rij. Zo blijft de journalist eigenlijk in een respectloos kader. Wij dragen niet de grote verantwoordelijkheid van een dokter maar wél die van een onderwijzer en verdienen dus ook loon naar werk en dat is meestal niet het geval in de journalistiek. Ik denk wel dat je daardoor af en toe goede mensen verliest, bijvoorbeeld aan de politiek of de bedrijfswereld.’

De tijdsdruk zit er ook tussen. We leven in een onwaarschijnlijk snelle wereld. We staan met alles in verbinding, zelfs met Frank De Winne in het internationaal ruimtestation. Door die enorme snelheid is er geen ruimte om dingen echt terdege te controleren. Alles wat traag is, gedijt niet in onze maatschappij.

Voel je dat ook in de literatuurjournalistiek?

Literatuur is bij uitstek een traag genre. Het frustrerende is dat ook wij vaak een interview in de krant moeten hebben de dag dat het boek verschijnt. Het kan geen week later want dan zij de andere bladen ons voor. Dat is toch van de pot gerukt? De leeftijd van boeken wordt alsmaar korter. Ik mag hopen dat de kwaliteit van mijn interviews daar niet onder lijdt maar het komt er dan wel op neer dat je soms zit te lezen tot drie uur ’s nachts. Dergelijke druk is op termijn sowieso nefast voor de kwaliteit, al is het maar voor de gezondheid van de journalist.’

Is er een weg terug?

‘Only god knows. Op dit moment zijn veel teugels los, wordt er hard tegen elkaar gevochten in de arena van de media. Ik ben niet optimistisch wat dat betreft. We kunnen alleen hopen dat het nu niet nog erger wordt.’

Werkt dat demotiverend?

‘Nee zeker niet. Ik heb meestal de reflex om heel hard terug te vechten. Echt wel als David tegen Goliath. Zodra ik met mijn zwaard één kop van dat veelkoppige monster heb afgehakt, groeien er alweer twee nieuwe aan natuurlijk. Helmut zegt dat ik een strijdster van het witte licht ben. Berusten dat zit niet in mijn karakter en ophouden zeker niet.’

‘Je kan mij een goede journaliste vinden, of niet. Je kan tegen mijn stijl en mijn aanpak zijn. Dat is prima. Daar heb ik geen enkele moeite mee. Maar je kan bezwaarlijk zeggen dat ik niet correct ben.’

Kan de wet helpen tegen misbruik?

‘Dat is een uiterst delicaat pad om te bewandelen. Je hebt vrijheid van meningsuiting, recht op informatie, recht op afbeelding, etcetera. Persvrijheid is natuurlijk heilig – journalisten moeten in alle vrijheid de lezers kunnen informeren – maar wanneer die persvrijheid in het leven wordt geroepen om leugens te rechtvaardigen of het ontoelaatbare te tonen, staat de David in mij op.

Kunnen BV’s zelf wat veranderen aan die overhaaste en incorrecte werkwijze van sommige journalisten?

‘Welja, als zij stop zeggen, dan stopt het natuurlijk. Alleen zou dat met verenigde krachten moeten zijn, wat natuurlijk nooit zal gebeuren. Mensen als Marcel van Thilt durven hun middenvinger op te steken, maar verder hebben heel wat bekende mensen die bladen wel degelijk nodig. Het is de plek bij uitstek om uw marchandise verkocht te krijgen. Want heel dat mechanisme werkt nog ook. Precies daarom is het zo moeilijk om fuck you te zeggen.’

Ben je je er bewust van dat je met jouw stukken soms ook de marchandise van schrijvers verkoopt?

‘Ik ‘verkoop’ meer het lezen van een boek dan het boek zelf. Afgelopen boekenbeurs zag ik Leonard Nolens (red. Belgisch dichter en dagboekschrijver). Hij zei me dat hij vermoedde dat de eerste druk van zijn dagboek zo snel verkocht was dankzij mijn beschouwing in de krant. Toen schrok ik wel. Jeetje. Ik sta niet stil bij de positieve impact op de verkoop, maar omgekeerd wel bij de negatieve impact op de schrijver. Een schrijver die misschien wel twee jaar aan zo’n boek heeft gewerkt en als je dat dan met de grond gelijk maakt... Kan je je dat voorstellen, dat u dat overkomt? Daarom schrijf ik liever interviews dan recensies. Een minder boek van een goed schrijver blijft vaak de moeite van het lezen waard. Het moet ook wel – dat is eerlijk- streng beoordeeld blijven worden, maar dan liever niet door mij.’

Voel je aan schrijvers dat ze de impact van een interview met jou of jouw artikel kennen?

‘Nee, het ras der zuivere schrijvers is daar echt niet mee bezig wanneer ik hen interview. Die proberen mij niet te pleasen. Die proberen niemand te pleasen. Die denken alleen maar: ‘Dit is mijn boek. Het is wat het is en het is heel prettig als mensen dat nu ook nog gaan lezen en daar iets aan hebben’. Ze praten wel graag over hun boek. Dat is normaal. Ze hebben hun ziel daarin gestopt en dan praat je daar graag over.’

‘Auteurs vinden dat ook fantastisch als je voorbereid naar hen komt. Soms hebben journalisten hun boek niet gelezen. Dat is toch de basis, respect opbrengen door dat boek te lezen.’

Hoever ga je in die voorbereiding?

‘Ik vertrek altijd erg voorbereid, tot in het absurde. Voor mij is journalistiek echt een ambacht Ik heb geen uitzonderlijk schrijftalent, maar ik ben wel een harde werkster en ik voel mensen, denk ik, redelijk goed aan. Dat zijn mijn twee grootste troeven waardoor ik mijn gebrek aan talent kan camoufleren. Dat is het West-Vlaamse gen, dat willen knokken. En dat is denk ik ook wel de reden waarom ik sta waar ik sta. Persoonlijk vind ik dat ik ver sta, omdat ik kan doen wat ik graag doe. In die zin heb ik een droomjob.’

Friends kijken, is gevaarlijk

Misschien hadden ze toch gelijk. De conservatieve vijftigers die de beeldbuis toch maar niks vonden. Vreemden die zomaar je huiskamer binnendringen. En wat zal de jeugd er niet allemaal door in haar hoofd halen? Rock ’n roll, sex?

Stilaan begin ik het te geloven. Van die Televisie daar komt niks goed van. Rachel en Ross, Carry en Big, Nate en Serena. Seriously ? In één stad? Oké, daar woont veel volk. Maar komaan. In één stad ?

Het begint allemaal zo onschuldig. Schuifje open, cd’tje erin, schuifje toe. Potje pap, koekske en als het nog niet te laat is een koffie erbij. Play.

Maar wat begint als onschuldig entertainment, hoppend van Manhattan naar the O.C., wordt al snel intensief brainwashen. Intensief denken dat een lief dat niet op Mister Big lijkt eigenlijk geen lief is, dat Gucci de nieuwe Zara is en dat drama boven karma gaat. Seriously?

Gebrainwashed dus.

Tot je dat wil wat zich in werkelijkheid enkel tegen een achtergrond van karton afspeelt. Tot je een publiek wil horen dat lacht bij elk grapje dat je maakt. Tot je wil werken bij Ralph Lauren. Of Leven van een column. Of van de liefde. Of Van drama. En van schoenen. Seriously?

Doe maar normaal. Of eerst nog een aflevering zien ? Xoxo