maandag 26 april 2010

Granada voor beginners

 

Twee bergen op twee dagen: Moren, hippies en tapas

Wie Granada echt wil beleven, mag zich niet haasten. De inwoners doen dat ook niet. Daarvoor zijn er teveel prachtige vergezichten om even bij halt te houden en smaakt de cerveza er te goed. Toch hoeven citytrippers met slechts een weekend vrij zich geen zorgen te maken. Twee dagen onthaastend rondstappen en je begrijpt waar Granada voor staat. Al wat je moet doen, is de twee bergen rondom de stad beklimmen.

Vertrekpunt voor  snelcrusus Granada is het Plaza Nueva:  prachtig uitzicht en heerlijke  tapas.

Granada - Aan de skyline geen rookpluimen en flats, maar besneeuwde bergtoppen en het Alhambra. Granada mag dan wel een stad van ruim 300.000 inwoners zijn, haar authentieke karakter en de ligging in het midden van het Sierra Nevadagebergte geven haar de allure van een charmant bergdorp.  Hier is Andalusië nog echt Andalusië. Hier serveert men -als laatste stad in heel Spanje- nog gratis tapas bij elk drankje.

De beste manier om te ontdekken hoe deze stad leeft, is haar twee bergen te beklimmen. Deze uitlopers van de Sierra Nevada bieden niet alleen uitzicht over de hele stad maar zetten ook haar belangrijkste kenmerken in de verf: het Alhambra, het Moorse karakter en de hippies. Geen straat in de hele stad waar je niet een van deze elementen terugvindt.

Het ideale vertrekpunt voor een snelcursus Granada is het Plaza Nueva dat tussen de twee bergen in ligt en op beiden een prachtig uitzicht verschaft. De ideale gids is een van de vele uitwisselingsstudenten die in Granada verblijven. Als geen ander weten zij wat je moet zien en waar je de beste terrasjes vindt. De Flaneur volgde twee dagen de Belgische Erasmusstudente Lisa die een semester in de buurt van het Plaza Nueva verblijft.

Dag 1 Albaicin: witte rust en kleurrijke hippies

Wie op het Plaza Nueva met zijn rug naar de stad staat en links een straat instapt, komt terecht in het Albaicin. De katholieke koningen kunnen zeggen wat ze willen, de Moren of Arabieren zijn uit deze oude Moorse wijk nog niet verjaagd. De nalatenschap van hun aanwezigheid is hier nog goed te voelen.

Verloren lopen is  hier niet moeilijk. Gelukkig leiden alle stijgende wegen naar de juiste  bestemming.  (foto: www.lechuaphotography.com)

(foto: www.lechuaphotography.com)

Wie links en rechts de cafés binnenkijkt, ziet geen tapas, maar een waterpijp op tafel staan. Banken met bergen kussens, linnen lakens en verfijnde theesetjes maken de ene bar nog gezelliger dan de andere. Arabische boetieks met sjaals, serviezen, kussens en leren sloffen kleuren de smalle steegjes. Maar niet voor lang. Na een vijftal minuten stijgen, maakt het felle kleurenpalet plaats voor kronkelende witte steegjes.

"Het komt erop aan gewoon naar boven te lopen en dan kom je wel waar je moet zijn", zegt de studente die ons gidst. "Ik woon nu toch al twee maanden aan de voet van het Albaicin, maar kan de routes nog altijd niet uit elkaar houden.’"En dat is begrijpelijk. De nauwe kasseiweggetjes draaien kris kras tussen de witgekalkte huizen door. Elk kruispunt biedt hetzelfde charmante uitzicht: witte muren, houten deur, kasseien en hier en daar een zwerfkat. Best, gezellig en rustgevend. 2010? Niet hier. Geen auto’s, airconditioning of drukte in het Albaicin.

Zelfs half april is het al puffen op de weg naar boven. Het reisgezelschap vraagt zich dan ook af hoe de inwoners hier hun boodschappen naar huis dragen of hun meubels versleuren. "Gelukkig verhuizen ze hier niet veel", verzekert Lisa ons. "Langs buiten bladert de witte verf er misschien af maar vanbinnen zijn deze huizen vaak pareltjes. Als ze hoog genoeg zijn, kijken ze vanuit de slaapkamer uit over heel Granada en het Alhambra. Als we straks boven zijn, zullen we zien hoe ze ook allemaal een patio in hun midden hebben. Zalig om daar te zitten onder je eigen appelsienenboom.’"Gelukkig is er ook voor de toeristen hier en daar een verborgen terrasje voorzien. Na een kwartiertje klimmen, raadt Lisa aan de ogen even te sluiten. "Dan is het spectaculairder wanneer je uiteindelijk echt op het uitkijkpunt bent.’"En dus loopt het gezelschap met gesloten ogen verder. De witte rust van tijdens de beklimming maakt nu plaats voor een kleurrijk geroezemoes. Gitaren, blaffende honden en wat gekwebbel van toeristen klinken steeds luider. "Ja", zegt dan de gids, "ogen open".

Zwerversverblijf met zicht op het Alhambra

Geen dom idee van de  hippies om op deze berg hun verblijfplaats in te richten. Het uitzicht  van op het plein in het Albaicin is adembenemend.

 

 

 

 

 

 

 

 

Op de berg tegenover ons, prijkt het imponerende Alhambra. Het kleine, kleurrijk bevolkte plein waar we aangekomen zijn, doet dienst als uitkijkpost. De zonovergoten zandkleurige torens steken fel af tegen de blauwe lucht en de wit besneeuwde bergtoppen in de verte. Je begrijpt meteen waarom de Moren hun paleis hier optrokken. Het uitzicht is niet alleen prachtig maar ook strategisch. De smalle straatjes van Granada lopen langzaam over in groene weiden en vlakten die kilometers verder weer omhoog kruipen tegen een volgende berg. Prachtig en goed voor zeker een uur kijkplezier.

De hippies die het plein bevolken, maken de relaxte sfeer compleet. Voorzien van dreadlocks en met een straathond in hun kielzog verkopen ze zelfgemaakte juwelen, spelen wat gitaar, of geven een joint door. Hun gezichten en schouders zijn in de lente al bruinverbrand. "Ze leven dan ook heel de dag buiten", legt Lisa uit. "Nog wat hoger op deze berg improviseerden ze zichzelf een slaapkamer in de cuevas of berggrotten. Morgen van in het Alhambra zal je die kunnen zien." Een hotelkamer met dat uitzicht mag onbetaalbaar zijn, de hippies hoeven alleen hun eigen laken mee te brengen. Wanneer ze ’s ochtends wakker worden, staart het Alhambra hen aan.

"Als we niet allemaal een fototoestel rond de nek hadden hangen en wat minder fris gekleed waren, zou ik de cuevas tonen maar nu vind ik dat geen goed idee", legt de gids uit. "Er hangt daar nogal een rare sfeer. Maar fascinerend om zien, is het zeker. Ze leven daar in een soort aparte gemeenschap. Overdag trekken ze naar hier en andere pleinen in de stad om met hun juwelen en muziek wat geld te verdienen."

De gids heeft gelijk. Je kan er in Granada niet naast kijken: de bruine jassen met gaten, de bende straathonden in hun kielzog en de curieuze biotoop die ze op hun hoofd meedragen. Maar de zwervers op dit plein zijn wel opvallend jong. Ze zijn best knap en lijken hier niet echt tegen hun zin te zitten. "Ik denk dat deze plek bekend staat als een soort verblijfplaats voor hippies", zegt de gids. "Die jongeren wonen hier een paar maanden om de aparte vrije levensstijl te ervaren." En die stijl lijkt zich te verspreiden bij de rest van de bevolking. Naast de opgezette Spaanse furies lopen er opvallend veel hippies door Granada. Ook onder de studenten die gewoon in een appartement wonen, zijn dreadlocks, kleurrijk geweven losse broeken en okselhaar erg trendy. "Als je je er niet aan stoort, maken ze de pleinen eigenlijk best kleurrijk en gezellig."

Dag 2 Alhambra: Natuur / Cultuur → wegdromen

Door haar ligging en  natuur waan je je in Granada eerder  in een bergdorp dan in een  grootstad.

 

Ook op dag twee is het Plaza Nueva het vertrekpunt voor een stevige klim. De route van vandaag is verrassend romantisch en omgeven door frisgroen, maar ook stijl. Ook al vertrekt deze tocht in het midden van de stad, flanerend langs de bomen die met de voeten in het water staan, waan je je in een afgelegen bergdorp in de Sierra Nevada zelf.

Waar de rivier breder wordt, verandert de straat in een plein vol paarse bloemen.  Rechtsboven de bomen prikkelen de contouren van het Alhambra de speekselklieren. Dat uitzicht daarboven moet prachtig zijn. Een hobbelig kasseiweggetje laat de huizen achter zich en slingert tussen bomen en de ommuring van het Alhambra naar boven. Het is puffen maar de beloning is al in zicht. Zelfs voor je binnen bent,  begrijp je waarom jaarlijks één miljoen mensen een ticketje Alhambra reserveren.

Hier krijg je er al zin in. Dat uitzicht van daarboven moet prachtig zijn.

‘Quien no ha visto Granada, no ha visto nada’

"Wie Granada niet gezien heeft, heeft niets gezien", luidt de bekende zegswijze. En vermoedelijk heeft de pracht en praal van het Alhambra daar wel wat mee te maken. Eens binnen sleept de geschiedenis  van dit Moorse paleis je helemaal mee. De ingekerfde tekeningen in de muren zijn nog verbluffender dan op de prenten. Op de vele binnenpleintjes met klaterende fonteinen en waterloopjes voel je de rust hangen. Achter elk van de puntige ramen ontplooit zich een prachtig vergezicht. Je ziet de stad met haar pleinen, de huizen met hun patio’s.  In de verte strekken de vlaktes zich. En op de heuvel rechts van het paleis zie je de cuevas. Een prachtig contrast, echt Granada.

Wie goed kijkt ziet de cuevas, verborgen tegen de bergwand zitten.

De bezoekers beginnen zich anders te gedragen en lichter te lopen. De drukte weerhoudt hen ervan hun fantasie helemaal op hol te laten slagen. Maar hier en daar gaat er toch eentje mijmerend aan een raam zitten. Hoe zou het gevoeld hebben om hier te wonen, genietend met je voeten in de fontein? Of mochten ze dat toen ook al niet?

Hoe aanlokkelijk ook, de voeten mogen niet in het  in het water.

Na het Alhambra volgt het Generalife of liever het buitenverblijf van de sultan en vooral van zijn harem. Deze vrouwen moesten dan wel hun man delen, over hun verblijf hadden ze niet te klagen. Het wit ingetogen paleis is dooraderd door kleine riviertjes die voor verfrissing zorgen. Een rijkdom aan bloemen en planten kleurt de witte muren. Links uitzicht op het Alhambra, rechts op het rijk van manlief. Er zijn mistroostiger plekken om op de aandacht van een man te wachten.

De waterkanaaltjes die doorheen heel het Generalife stromen zorgen voor afkoeling in de hete zomers. Hier mag de man te laat komen voor het eten.

Wie de weg aan de uitgang tussen de bomen naar beneden volgt, komt vanzelf weer op het Plaza Nueva uit. Met een beetje geluk tref je nog een vrije stoel aan op een van de terrassen. Net op tijd om even uit te rusten bij wat tapas en een volgende trip naar Granada te plannen. Want net als die tapas smaakt deze snelcursus naar meer. Meer Granada.

 

 

image

image

maandag 29 maart 2010

Interview met literair journaliste Jelle Van Riet over journalistiek, de spelers, de regels en de rol die ze zelf in dat alles speelt

‘In dat idee over de media ben ik een ouderwetse trut de media zouden stichtend moeten zijn.’

Literair journaliste Jelle Van Riet legt haar muts en handschoenen op tafel. ‘Als je met de fiets komt, moet je op alles voorbereid zijn.’ En dan een koffie. De eerste vandaag. Haar passie voor literatuur en journalistiek, waar ze boven die koffie honderduit over vertelt, werkt aanstekelijk. ‘Ik doe mijn werk echt wel heel graag. Maar dat is ook het eeuwige probleem. Ik blijf altijd mezelf achterna hollen.’

‘Eigenlijk ben ik vooral een leesbevorderaar’, legt ze uit. ‘De onderzoeksjournalistiek pur sang dat is niet aan mij besteed. Ik wil een soort van doorgeefluik zijn tussen de schrijver, zijn boek en de potentiële lezer. Als mensen zeggen dat ze door mij een boek zijn beginnen lezen, vind ik dat een enorm compliment.’

‘Schrijvers vind ik vaak heel intrigerende wezens. Ingewikkelde karakters, dat wel, maar ik heb veel respect voor iemand die een mooi boek kan schrijven, voor die trage kunstvorm die de literatuur bij uitstek is. Een nieuw boek geeft mij een prachtig excuus om schrijvers te interviewen, om hen te vragen hoe zij denken en hoe ze in de wereld staan. Ik vraag niet met wie ze getrouwd zijn maar ik wil wel weten hoe ze tegen de liefde aankijken, tegen de dood en het leven. De grote thema’s, zeg maar, die interesseren mij mateloos. In theoretische zin, het hoeft allemaal niet concreet te worden.’

‘Ik leer daar zelf onwaarschijnlijk veel van. Daarom is mijn job ook zo fantastisch. Ik blijf in evolutie. Ik word constant gevoed, eerst door het boek en dan door met de schrijver over het boek te praten. Dat is zo boeiend. Maar het kan ook heel uitputtend zijn omdat het boek en de schrijver vaak slimmer zijn dan ik..’

Was de journalistiek een bewuste keuze of ben je er langzaam in terecht gekomen?

‘Dat proces is heel organisch verlopen. Na een jaar Bolivia kwam ik via een interimbureau terecht bij een scheepvaartbedrijf. Ik ben er als telexverdeelster begonnen en als marketing manager geëindigd. Dat was een fantastische job maar na vijf jaar heb ik mijn bazen plots, tegen mijn eigen verwachtingen in, gezegd dat de liefde over was en dat ik er het liefste mee wilde stoppen. Of ze me niet wilden ontslaan? Dan kon ik gaan stempelen.’

‘Dat ze dat hebben willen doen, is een ongelooflijk cadeau geweest. Ik heb zo de ruimte gekregen om eens goed na te denken over wat ik wilde doen met mijn leven en heb dan besloten om freelance te gaan schrijven. ‘Journalistiek’ kende ik dankzij mijn werk voor het tijdschrift van Amnesty International, waar ik al vele jaren voor schreef en het scheepvaartmagazine dat ik zelf in het leven had geroepen. De volgende stap was dan het literatuurfestival Zuiderzinnen in Antwerpen. Ik werkte er uit passie voor literatuur op vrijwillige basis als communicatieverantwoordelijke. Zo kwam ik in contact met de literatuurjournalisten in Vlaanderen en dus ook met Jeroen De Preter (red. literatuurjournalist, nu redacteur bij Phara) die toen bij De Morgen werkte. Ik heb mezelf voorgesteld en ben dan via hem bij De Morgen als freelancer mogen beginnen.’

Hoe moeilijk was het om als beginnend freelancer aan de bak te komen?

Bij De Morgen heb ik het zeker niet altijd even makkelijk gehad. Ik durfde geen enkele opdracht te weigeren uit angst er nooit meer één te krijgen en bovendien vond ik dat ik er vooral kruimels moest rapen en dat de leukere opdrachten voor een kleine cirkel bewaard werden. Voor een beginner is dat natuurlijk normaal maar ik zag geen evolutie. Ik had niet het gevoel dat ik er echt een plaats had.’

Daarna op De Standaard, waar ik nu nog werk, ging dat meteen heel anders. Daar ben ik in een voor mij juiste biotoop terecht gekomen. Ik ben blij met De Standaard en De Standaard geeft mij ook het gevoel blij te zijn met mij. Dan vind ik het ook normaal dat ik al eens iets doe wat minder leuk is. Ik mag immers al die leuke interviews doen en zelf dingen aanbrengen. Zo kan ik altijd werken met interessante schrijvers en goede boeken waar ik de lezers van de krant dan warm voor kan maken.’

Is dat ook journalistiek? Dat warm maken voor iets?

Nee, dat is totaal anders. Ik denk dat een journalist in eerste instantie moet informeren, correct informeren. Zo neutraal en objectief mogelijk. Het belichten van zoveel mogelijk facetten, voor en tegen, dat is natuurlijk journalistiek. Maar in de fond doe ik wel hetzelfde. Ik informeer me, ik doe research en zeg dan: ‘Kijk eens hoe boeiend dit is’. Dat doet een binnenlandredacteur ook: ‘Lees wat hier gebeurt. Dat is het weten en kennen waard’, zegt die. Als je een goede journalist bent, zit dat er altijd wel tussen, denk ik.’

Maar dat echte nieuwsjagen dat is sowieso niets voor mij. Het is net de traagheid en de diepgang van de literatuur die mij enorm boeit. Ik hou er ook zelf van om de dingen zo mooi mogelijk te formuleren. Dat spel met taal vind ik één van de leukste aspecten aan mijn job. Ik vind dat fantastisch maar ik moet dan ook zorgen dat ik mezelf niet verlies in al die beeldspraak.’

In dat idee over journalistiek ben ik een ouderwetse trut. De media zouden stichtend moeten zijn, echt waar. Ik wil graag geïnformeerd worden door mensen die het beter weten dan ik. Die dossierkennis hebben en soms misschien wel eens boven mijn hoofd praten.’

Telt België nog genoeg van die goede journalisten?

Echte goede journalisten zijn helaas dun gezaaid, maar pas op, ze zijn er wel, die bevlogen journalisten. Niet alleen bij de kwaliteitskranten, maar ook bij de VRT, bij Knack en nog op vele andere plaatsen. Dat zijn journalisten die dossiers tot in de puntjes kennen en echt doorgraven. Maar er loopt ook onwaarschijnlijk veel gespuis rond onder de journalisten. Heel veel mensen denken dat ze kunnen schrijven en daarom maar aan journalistiek moeten gaan doen.’

Het is jammer maar er heerst een heel negatieve perceptie. Toen ik Helmut (red. echtgenoot Helmut Lotti) leerde kennen dacht die niet veel goeds over journalisten. Dan moest ik op mijn strepen staan, zo van: ‘Hé, ik ben er ook wel één.’ Maar ondertussen begrijp ik wel waar zijn scepticisme vandaan komt.’

Vanwaar?

‘Hun totaal onvoorbereid zijn. Hun niets weten, hun iets zien en daar conclusies uit trekken. Dat is vaak journalistiek die de cafépraat niet overstijgt. Deontologie, dat woord kunnen sommigen niet eens spellen. Er waait wat voorbij en daar hangen ze dan een stuk aan op. Zulke onjuistheden, daar kan ik niet goed tegen.’

Hoe voelde het om daar zelf als journalist mee geconfronteerd te worden?

Voor ik Helmut kende, had ik dat niet in die mate door. De meeste journalisten waarmee ik in contact kom, zijn mensen die op hun terrein erg beslagen zijn en correct werken. Toen ik plots veelvuldig met charlatans geconfronteerd werd, was ik enorm ontgoocheld en meer dan één illusie armer. Vooral omdat ze in de meerderheid zijn en het grootste publiek bereiken.’

Heb je zelf ook al eens die deontologische grens gevoeld bij het uitschrijven van een interview? Je weet dat een citaat je interview spannend zou maken maar je weet ook dat de geïnterviewde al spijt heeft van die uitspraak.

Ja, maar ik censureer wel zelf. Ik vind dat je mensen tegen zichzelf moet beschermen. Als je een reeks maakt rond jongeren, die kennen hun grenzen nog niet zo goed. Ze zitten bij uitstek in de periode dat ze rebelleren. Dat moet dan ook in het interview zitten. Maar als ze dingen zeggen over hun ouders waar ze zich later slecht zouden bij voelen dan zal ik dat niet gebruiken.’

Ik laat al mijn interviews nalezen. Als ik met u een goed gesprek heb gehad waar wij ons allebei goed bij voelen dan heb ik misschien dingen losgekregen. Maar jij mag achteraf toch niet met het gevoel zitten dat je erover gegaan bent en dingen gezegd hebt die je niet had willen zeggen. Dan is dat geen goed interview. Daar geloof ik niet in.’

Hoever kan je daarin gaan?

Het is natuurlijk wel zo dat ik weet dat hier een recorder ligt en dat weten mijn geïnterviewden ook. Dat ze achteraf helemaal de staart intrekken, pik ik niet. Maar dat ze willen nuanceren, begrijp ik. Veel speelruimte is er niet. Schrijvers willen als ze hun stuk nalezen wel eens pure literatuur of poëzie maken van hun citaten. Maar taal oppoetsen of grappig uit de hoek willen komen terwijl ze dat niet waren, tarara.’

De journalist mag ook niet al te prominent aanwezig zijn tijdens een interview. Als interviewer ben je eigenlijk altijd de ondergeschikte. Hoe ik denk en voel, is op dat moment onbelangrijk. Als ik vandaag een interview uitwerk met Peter Verhelst (red. Belgische dichter, schrijver, theatermaker) en morgen één met Eva Gerlach (red. Nederlandse dichtser, vertaalster) dan moet ik twee verschillende stemmen kunnen hebben. Het is voortdurend koorddansen maar je moet altijd correct blijven naar de twee kanten.’

Hoe komt het dat er hier en daar journalisten van die koord vallen. ?

Zelf vind ik het eervoller om elke dag te gaan poetsen dan van halve waarheden een artikel te maken. Maar daar denkt natuurlijk niet iedereen zo over.’

Het freelancebestaan is financieel ook heel onaantrekkelijk. Voor elke journalist die stopt, staan er twintig anderen in de rij. Zo blijft de journalist eigenlijk in een respectloos kader. Wij dragen niet de grote verantwoordelijkheid van een dokter maar wél die van een onderwijzer en verdienen dus ook loon naar werk en dat is meestal niet het geval in de journalistiek. Ik denk wel dat je daardoor af en toe goede mensen verliest, bijvoorbeeld aan de politiek of de bedrijfswereld.’

De tijdsdruk zit er ook tussen. We leven in een onwaarschijnlijk snelle wereld. We staan met alles in verbinding, zelfs met Frank De Winne in het internationaal ruimtestation. Door die enorme snelheid is er geen ruimte om dingen echt terdege te controleren. Alles wat traag is, gedijt niet in onze maatschappij.

Voel je dat ook in de literatuurjournalistiek?

Literatuur is bij uitstek een traag genre. Het frustrerende is dat ook wij vaak een interview in de krant moeten hebben de dag dat het boek verschijnt. Het kan geen week later want dan zij de andere bladen ons voor. Dat is toch van de pot gerukt? De leeftijd van boeken wordt alsmaar korter. Ik mag hopen dat de kwaliteit van mijn interviews daar niet onder lijdt maar het komt er dan wel op neer dat je soms zit te lezen tot drie uur ’s nachts. Dergelijke druk is op termijn sowieso nefast voor de kwaliteit, al is het maar voor de gezondheid van de journalist.’

Is er een weg terug?

‘Only god knows. Op dit moment zijn veel teugels los, wordt er hard tegen elkaar gevochten in de arena van de media. Ik ben niet optimistisch wat dat betreft. We kunnen alleen hopen dat het nu niet nog erger wordt.’

Werkt dat demotiverend?

‘Nee zeker niet. Ik heb meestal de reflex om heel hard terug te vechten. Echt wel als David tegen Goliath. Zodra ik met mijn zwaard één kop van dat veelkoppige monster heb afgehakt, groeien er alweer twee nieuwe aan natuurlijk. Helmut zegt dat ik een strijdster van het witte licht ben. Berusten dat zit niet in mijn karakter en ophouden zeker niet.’

‘Je kan mij een goede journaliste vinden, of niet. Je kan tegen mijn stijl en mijn aanpak zijn. Dat is prima. Daar heb ik geen enkele moeite mee. Maar je kan bezwaarlijk zeggen dat ik niet correct ben.’

Kan de wet helpen tegen misbruik?

‘Dat is een uiterst delicaat pad om te bewandelen. Je hebt vrijheid van meningsuiting, recht op informatie, recht op afbeelding, etcetera. Persvrijheid is natuurlijk heilig – journalisten moeten in alle vrijheid de lezers kunnen informeren – maar wanneer die persvrijheid in het leven wordt geroepen om leugens te rechtvaardigen of het ontoelaatbare te tonen, staat de David in mij op.

Kunnen BV’s zelf wat veranderen aan die overhaaste en incorrecte werkwijze van sommige journalisten?

‘Welja, als zij stop zeggen, dan stopt het natuurlijk. Alleen zou dat met verenigde krachten moeten zijn, wat natuurlijk nooit zal gebeuren. Mensen als Marcel van Thilt durven hun middenvinger op te steken, maar verder hebben heel wat bekende mensen die bladen wel degelijk nodig. Het is de plek bij uitstek om uw marchandise verkocht te krijgen. Want heel dat mechanisme werkt nog ook. Precies daarom is het zo moeilijk om fuck you te zeggen.’

Ben je je er bewust van dat je met jouw stukken soms ook de marchandise van schrijvers verkoopt?

‘Ik ‘verkoop’ meer het lezen van een boek dan het boek zelf. Afgelopen boekenbeurs zag ik Leonard Nolens (red. Belgisch dichter en dagboekschrijver). Hij zei me dat hij vermoedde dat de eerste druk van zijn dagboek zo snel verkocht was dankzij mijn beschouwing in de krant. Toen schrok ik wel. Jeetje. Ik sta niet stil bij de positieve impact op de verkoop, maar omgekeerd wel bij de negatieve impact op de schrijver. Een schrijver die misschien wel twee jaar aan zo’n boek heeft gewerkt en als je dat dan met de grond gelijk maakt... Kan je je dat voorstellen, dat u dat overkomt? Daarom schrijf ik liever interviews dan recensies. Een minder boek van een goed schrijver blijft vaak de moeite van het lezen waard. Het moet ook wel – dat is eerlijk- streng beoordeeld blijven worden, maar dan liever niet door mij.’

Voel je aan schrijvers dat ze de impact van een interview met jou of jouw artikel kennen?

‘Nee, het ras der zuivere schrijvers is daar echt niet mee bezig wanneer ik hen interview. Die proberen mij niet te pleasen. Die proberen niemand te pleasen. Die denken alleen maar: ‘Dit is mijn boek. Het is wat het is en het is heel prettig als mensen dat nu ook nog gaan lezen en daar iets aan hebben’. Ze praten wel graag over hun boek. Dat is normaal. Ze hebben hun ziel daarin gestopt en dan praat je daar graag over.’

‘Auteurs vinden dat ook fantastisch als je voorbereid naar hen komt. Soms hebben journalisten hun boek niet gelezen. Dat is toch de basis, respect opbrengen door dat boek te lezen.’

Hoever ga je in die voorbereiding?

‘Ik vertrek altijd erg voorbereid, tot in het absurde. Voor mij is journalistiek echt een ambacht Ik heb geen uitzonderlijk schrijftalent, maar ik ben wel een harde werkster en ik voel mensen, denk ik, redelijk goed aan. Dat zijn mijn twee grootste troeven waardoor ik mijn gebrek aan talent kan camoufleren. Dat is het West-Vlaamse gen, dat willen knokken. En dat is denk ik ook wel de reden waarom ik sta waar ik sta. Persoonlijk vind ik dat ik ver sta, omdat ik kan doen wat ik graag doe. In die zin heb ik een droomjob.’

Friends kijken, is gevaarlijk

Misschien hadden ze toch gelijk. De conservatieve vijftigers die de beeldbuis toch maar niks vonden. Vreemden die zomaar je huiskamer binnendringen. En wat zal de jeugd er niet allemaal door in haar hoofd halen? Rock ’n roll, sex?

Stilaan begin ik het te geloven. Van die Televisie daar komt niks goed van. Rachel en Ross, Carry en Big, Nate en Serena. Seriously ? In één stad? Oké, daar woont veel volk. Maar komaan. In één stad ?

Het begint allemaal zo onschuldig. Schuifje open, cd’tje erin, schuifje toe. Potje pap, koekske en als het nog niet te laat is een koffie erbij. Play.

Maar wat begint als onschuldig entertainment, hoppend van Manhattan naar the O.C., wordt al snel intensief brainwashen. Intensief denken dat een lief dat niet op Mister Big lijkt eigenlijk geen lief is, dat Gucci de nieuwe Zara is en dat drama boven karma gaat. Seriously?

Gebrainwashed dus.

Tot je dat wil wat zich in werkelijkheid enkel tegen een achtergrond van karton afspeelt. Tot je een publiek wil horen dat lacht bij elk grapje dat je maakt. Tot je wil werken bij Ralph Lauren. Of Leven van een column. Of van de liefde. Of Van drama. En van schoenen. Seriously?

Doe maar normaal. Of eerst nog een aflevering zien ? Xoxo

dinsdag 23 februari 2010

Stilte (voor de storm?)

Het is hier al heel lang heel stil. Van dat plan om deze blog te onderhouden ook nadat de verplichte termijn overschreden was, is dus nog niet veel in huis gekomen.

In afwachting van iets nieuws hier stuur ik jullie even door naar ergens anders. Meer bepaald naar een veel levendigere en ja ook veel leukere blog. Hiervoor dank aan Hanne. Zij was al langer fan en ik nu ook.

Jullie?

www.talesfromthecrib.be

woensdag 6 januari 2010

Linda De Win en waarom ze niet mag winnen

Hoewel de komkommertijd normaal in de zomer valt, haalt deze winter al dagen lang een erg triviaal feit het nieuws. Linda De Win mag niet winnen. Nochtans weet Linda heel veel. Ze weet het snel en ze weet het beter dan de anderen. Is dat niet net de bedoeling van het spel? Ik snap er niets meer van.

Verfrissend vond ik het. Een vrouw op tv die niet wanhopig probeert leuk gevonden te worden. Een vrouw op tv die niet lacht met grappen die niet grappig zijn. Een vrouw, die wil winnen als een man en dat niet verbergt achter een mysterieus en flauw flirterig lachje.

Maar ze neemt zichzelf te serieus. Ze wil te graag winnen, luidt de commentaar. Dat is waar maar maak je geen illusies. Iedereen die deelneemt aan De Slimste Mens wil winnen. Achter de schermen vloeien traantjes. Lijstjes worden vanbuiten geblokt. Lien Van De Kelder wilde winnen. Ann De Bie ook. Erika Van Tielen en Sabine Hagedoren. Linda is gewoon eerlijk. ‘Ik speel een spel, ik wil winnen en ik kan dat.’ Geen: ‘Oeps, een goed antwoord. Ben ik nu onsympathiek? Wacht ik knipper even met mijn wimpers, steek mijn borsten vooruit en iedereen is het vast vergeten.’

Knap vond ik het. Linda weet veel en dat weet ze. Ze gaat ervoor. Go Linda.

Op facebook denken ze daar schijnbaar anders over. Heel anders. Linda moet uit De Slimste Mens. Ze moet een bril dragen en is een pita, staat daar te lezen. Sommigen vinden haar zelfs een koe.

De leden van die facebookgroepen  hebben thuis vanachter hun laptop “dapper” iemand gepest. Iemand die meer weet dan zijzelf. Iemand die met een micro achter de president van Europa aanholt en hem zinnige vragen stelt. Iemand die op tv dapper zichzelf was en bleef. Zelfs toen enkelen in hun verveling “dapper” genoeg waren om haar op facebook belachelijk te maken. Maar aan het einde van de rit, wie hebben ze echt belachelijk gemaakt? Linda of zichzelf?

Go Linda !

 

Linda De Win:

                             klik en Kijk naar Linda in Phara

zaterdag 26 december 2009

Schauvliege alweer niet verwittigd

Dit artikel en het vervolg op DeStandaard.be

dinsdag 22 december 2009

Sneeuwpret / Razend gek en levensgevaarlijk

Je kon er de voorbije week niet omheen. Overal Sneeuw. Chaos in het verkeer en feeërieke taferelen. Het treintraject, dat je al jaren wekelijks aflegt met de huizen en tuinen die je kent als je binnenzak, ziet er plots heel anders uit. Vredevoller. En mooier ook. Zelfs de lelijke Vlaamse fermettes. Grinnikend zie je de auto’s traag als glibberige slakken over de wegen glijden. Maar af en toe levert de sneeuw, zelfs in de tuin, onaardige taferelen op.

De trein stopt aan een klein station. Naast het perron de woning van een jong gezin met een nog niet aangelegde ondergesneeuwde tuin vol kinderspeeltuigen. In de tuin, de koning van het huis, een goede meter groot, voorzien van skipakje en muts, spelend in de sneeuw. 

De passagiers schuifelen met dit weer wat trager over het perron en dus blijft de trein nog even staan. Vanachter een groepje struiken in de tuin daagt een hond op. Een grote hond, een Duitse herder zelfs. Van de ouders geen spoor. Het kind stampt wat sneeuw in de richting van de viervoeter. Die snapt meteen het spel en begint te blaffen en te springen. Een nieuwe lading opvliegende sneeuw komt in zijn richting gevlogen. Dartelend rent de hond door de tuin. Dartelend rent het kind achterna. En dan draaien ze de rollen om.

De kleine skiër raakt al snel verveeld en begint wild heen en weer te rennen. Hé, waarom gooi jij geen sneeuw meer moet de hond gedacht hebben en hij springt op tegen het kind. Hun koppen komen tegenover elkaar. De hond hijgt zijn tanden bloot. Het gezicht van de kleine skiër lijkt plots nog kleiner dan voordien, bleek en fragiel met blozende wangen. Hij wankelt even maar blijft toch recht. Enkele spannende tellen later komt de hond weer met vier poten op de grond. Van de ouders nog steeds geen spoor.

Zich van geen gevaar bewust raapt het jongetje een nieuw lading sneeuw op. Baf! Recht tegen de grote hondenkop. Die begint dat spelletje nu wel beu te worden. Die sneeuw is koud en dat kleine kind blijft maar gooien. De hond gaat verder op in het spel. Hoe lang nog voor hij, ingenomen door het spel, zijn tanden in dat kleine skipakje boort of nog erger … er net boven? Hoelang nog voor de kleine skikoning begint te krijsen en zijn ouders naar buiten hollen?

We zullen die hond maar een spuitje geven.  Hij is Razend gek en levensgevaarlijk.’

Wie? Die ouders of die hond?

 

image                     Link naar bron van foto 

Honden kunnen geen borden lezen en zijn zich niet altijd bewust van wat ze doen. Mensen wel.